Valle Suave
Parson Russel Terries & Dwergteckels ruwhaar
© ValleSuave
De Teckel
Naast de naam Teckel heeft die van Dashond (Dachshund) een even groot bestaansrecht. De
rasvereniging in Duitsland heet Deutscher Teckelklub, het stamboek Teckelstammbuch. De
benamingen Dacke, Dachsel en Tackel zijn dialect en niet geschikt voor officieel gebruik. Volgens
Strebel moet het woord Teckel echter afgeleid worden van het Egyptische Tekal, wat zijns inziens
op onjuiste lezing van de hiërogliefen berust. Volgens hem is de ontwikkeling van de naam:
Tachskrieger, Tachkriecher, Tachshunt, Dachshund, Dachsel, Dackel, Tackel, Teckel. De oudste
Duitse benamingen wijzen dus duidelijk op aard en doel van het ras.
Belangrijke proporties: Bij een bodemafstand van ongeveer een derde van de schofthoogte moet
de lichaamslengte in harmonische verhouding staan tot de schofthoogte van ongeveer 1 op 1,8.
Gedrag en karakter: Vriendelijk van aard, noch angstig, noch agressief, met een evenwichtig
temperament. Een gepassioneerde, vasthoudende, flinke jachthond met een fijne neus.
Hoofd: Langgestrekt, van boven en opzij gezien gelijkmatig tot de neusspiegel smaller wordend,
echter niet puntig. Wenkbrauwbogen duidelijk uitkomend. Neuskraakbeen en neuspunt lang en
smal.
Bovenschedel: Eerst vlak, geleidelijk met slechts weinig aangeduide stop verlopend naar de licht
gewelfde neusrug.
Stop: Alleen aangeduid.
Neusspiegel: Goed ontwikkeld.
Vang: Ver te openen, tot ter hoogte van de ogen gespleten.
Kaken/gebit: Sterk ontwikkelde boven- en onderkaak. Compleet gebit ( 42 tanden,
overeenkomstig de tandformule van een hond) met krachtige, juist in elkaar grijpende
hoektanden. Het schaargebit heeft de voorkeur boven het tanggebit.
Lippen: De lippen zijn strak gespannen, de onderkaak goed bedekkend.
Ogen: Middelgroot, ovaal, goed uit elkaar liggend, met heldere, energieke en toch vriendelijke
uitdrukking, niet stekend. Kleur glanzend donker roodbruin tot zwartbruin bij alle haarkleuren
van de hond. Glas-, vis-, of parelogen bij gevlekte honden zijn niet gewenst, echter wel te
tolereren.
Behang: Hoog, niet te ver naar voren aangezet, voldoende maar niet overdreven lang, afgerond,
niet smal, puntig of geplooid. Beweeglijk, met de voorste rand dicht tegen de wang aanliggend.
Hals: Voldoende lang, gespierd, strak aanliggende keelhuid; licht gewelfde nek, vrij en hoog
gedragen.
LICHAAM:
Bovenbelijning: Harmonisch verlopend van de hals naar het licht afvallende kruis.
Schoft: Uitgesproken.
Rug: Na de hoge schoft is het verloop van de verdere borstwervels recht of met een lichte
welving naar achter verlopend.
Lendenen: Krachtig bespierd, voldoende lang.
Croupe: Licht afvallend.
Borst: Borstbeen goed geprononceerd en zo sterk vooruitspringend dat aan beide zijden kuiltjes
zichtbaar zijn. De borstkas is van voren gezien ovaal, van boven en opzij gezien zeer ruim. Ze
biedt aan hart en longen ruimte voor ontplooiing, ver naar achteren opgeribd. Bij een goede
lengte en hoekingen van het schouderblad en de opperarm bedekt de voorpoot van opzij gezien
het diepste punt van de borst.
Onderbelijning en buik: Licht opgetrokken.
Staart: Niet te hoog aangezet, in het verlengde van de ruglijn gedragen. In het laatste derde
deel van de staart is een lichte kromming toegestaan.
Algemeen: Sterk gespierd, goed gehoekt, van voren gezien droge, rechte voorbenen met goed
sterk bot en recht naar voren gerichte voeten.
LEDEMATEN
Schouders: Zichtbaar gespierd. Lang, schuin liggend schouderblad, vast tegen de borstkas
aanliggend.
Opperarm: Van gelijke lengte als het schouderblad, nagenoeg in een rechte hoek hiermee staand,
sterk van bot en goed gespierd, tegen de ribben aanliggend, maar vrij in beweging.
Ellebogen: Niet naar binnen noch naar buiten draaiend.
Onderarm: Kort, echter wel zo lang dat de bodemafstand van de hond ongeveer een derde van de
schofthoogte bedraagt. Zo recht mogelijk.
Polsgewricht: De polsen staan wat dichter bij elkaar dan de schoudergewrichten.
Voormiddenvoet: De voormiddenvoet mag, van opzij gezien, niet steil, noch opvallend naar voren
gericht zijn.
Voorvoeten: Vijf goed tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd, met krachtige eeltkussens en
korte, sterke nagels. Vier tenen zitten aan de voet, de binnenste teen is korter.
Algemeen: Sterk gespierd, in goede verhouding met de voorhand. Knie en spronggewrichten
sterk gehoekt, achterbenen parallel, niet nauw, noch wijd uit elkaar staand.
Bovenbeen: Moet van goede lengte en sterk gespierd zijn.
Kniegewricht: Breed en sterk met uitgesproken boekingen.
Onderbeen: Kort, bij benadering een rechte hoek vormend met het bovenbeen. Goed gespierd.
Spronggewricht: Krachtig en goed gehoekt.
Achtermiddenvoet: Relatief lang, beweeglijk ten opzichte van het onderbeen, licht naar voren
gebogen.
Achtervoeten: Vier strak tegen elkaar liggende tenen, goed gewelfd. Vol op de krachtige zolen
rustend.
Gangwerk: De beweging moet ruim uitgrijpend, vloeiend en energiek zijn, met ruime, dicht bij de
bodem liggende passen, krachtige stuwing en een licht veerkrachtige overbrenging naar de
ruglijn. De staart moet daarbij in harmonische verlenging van de ruglijn, licht afvallend,
gedragen worden. In actie zijn voor en achterhand parallel uitgrijpend. Voor niet bodem-eng,
noch peddelend, de voeten niet nauw noch wijd. Achter niet nauw noch wijd. Niet koehakkig,
noch rond.
Huid: Strak aanliggend.
BEHARING:
Beharing: Met uitzondering van de vang, wenkbrauwen en oren, op het hele lichaam van
onderwol voorzien, volkomen gelijkmatig aanliggend, dicht, draadachtig dekhaar. Aan de snuit
toont zich een uitgesproken duidelijke baard. De wenkbrauwen zijn borstelig. De oren zijn korter
behaard dan het lichaam, bijna glad. De staart is goed en gelijkmatig, strak aanliggend behaard.
Staart: Fijn en vol, maar niet rijkelijk behaard. Wat langere haren (Grannenhaar) aan de
onderzijde van de staart is niet fout.
Kleur:
A. Eenkleurige: Rood, roodgeel, geel, alles met of zonder zwarte haartjes (Stichelung). Zuivere
kleur gaat voor en rood moet boven roodgeel worden gesteld. Ook sterk zwart gestichelte honden
horen hierbij en niet bij de anders gekleurde. Wit is niet gewenst, maar een enkele vlek is niet
uitsluitend. Neus en nagels zwart; rood is ook toegestaan, maar niet gewenst.
B. Tweekleurige: Diepzwart of bruin, ieder met roestbruine of gele afrekening (brand) boven de
ogen, aan weerszijde van de mond, aan de onderlip, aan de binnenkant van het oor, aan de
voorborst, aan de binnen en achterkant van de benen, aan de voeten, om de anus en van daar af
tot een derde of de helft van de onderkant van de staart. Neus en nagels bij zwarte honden
zwart, bij bruine honden bruin of zwart. Wit is niet gewenst, maar een op zichzelf staande kleine
vlek is niet diskwalificerend. Een te sterk verbreide brand is niet gewenst.
C. Gevlekte (getijgerde, gestroomde): De grondkleur is altijd de donkere kleur (zwart, rood of
grijs). Gewenst zijn onregelmatige witte vlekken (niet gewenst zijn grote platen). De donkere
noch de lichte kleur mag overheersen. De kleur van gestroomde Teckels is rood of geel met
donkere stroming. Neus en nagels als bij een- en tweekleurige.
Anderskleurige: Alle boven niet genoemde kleuren.
Kleur: Overwegend wildzwijnkleurig, verder geldt hetzelfde als voor de andere kleuren.
GROOTTE EN GEWICHT:
Teckel: Borstomvang boven de 35 cm.
Dwerg teckel: Borstomvang van 30 t/m 35 cm, op een leeftijd van tenminste 15 maanden
gemeten.
Kaninchenteckel: Borstomvang tot 30 cm, op een leeftijd van tenminste 15 maanden gemeten.
Gewicht: teckel: Bovengrens ongeveer 9 kg.
Fouten: Elke afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden beschouwd en de
beoordeling van de ernst van de fout moet in verhouding staan tot de mate waarin de fout zich
voordoet. Ontbreken twee P1-en (premolaren 1) of de beide M3-en (molaren 3), dan is dat niet
als een fout aan te merken. Mist naast twee P1-en een M3 of mist naast de beide M3-en een P1,
dan moet dit wel als fout worden aangemerkt.
Zware fouten: Zwakke, hoogbenige of over de grond slepende gestalte. Andere gebitsfouten als
onder fouten respectievelijk uitsluitende fouten beschreven. Glasogen bij andere dan gevlekte
honden. In de schouders hangend lichaam. Zadelrug, karperrug. Zwakke lendenpartij. Overbouwd
zijn (het kruis is hoger dan de schoft). Te zwakke borstkas. Windhondachtig opgetrokken flanken.
Slecht gehoekte voor- of achterhand. Smalle, slecht bespierde achterhand. Koehakkig of o-benig.
Binnenwaarts of te ver naar buiten gedraaide voeten. Spreidtenen. Moeilijke, onbeholpen,
schommelende gang.
Ruwhaar teckel: Te zacht haar, te kort of te lang. Lang haar, naar alle kanten van het lichaam
uitstaand. Krullend of golvend haar. Zacht haar aan het hoofd. Staart met vlag. Het missen van
baard. Het missen van onderwol. Kortharigheid.
Uitsluitende fouten: Onder- en bovenbijters, kruisgebit. Verkeerde stand van de hoektanden in
de onderkaak. Ontbreken van een of meerdere hoektanden (canini) of van een van de snijtanden
(incisivi). Ontbreken van andere kiezen (premolaren of molaren) boven de onder fouten
beschreven twee P1-en en één M3, resp. twee M3-en en één P1.. Afgezet borstbeen. Alle
staartfouten. Zeer losse schouders. Knikken in front (polsgewrichten). Zwarte kleur zonder
brand. Witte kleur met of zonder brand. Zeer angstige of agressieve dieren.
Opmerking: De reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledig in het scrotum ingedaalde
testikels hebben.
Rasstandaard
Dwergteckel Ruwhaar